In de zorg voor jeugd, maar ook in het maatschappelijk werk, hoor je vaak zeggen dat een bepaalde werkwijze effectief is. Soms beweert een organisatie van zichzelf dat zij alleen met effectieve methoden werkt. Daar kan nog een schepje bovenop door te stellen dat men, bewezen of aantoonbaar, effectief werkt.
Hoe kom je er nu achter of dat wel waar is? Je zou dat eigenlijk moeten uitzoeken. Maar niet iedereen kan alles hoogstpersoonlijk zelf gaan controleren. Dat is nergens duidelijker dan bij reclame. Stel je voor dat je het waarheidsgehalte van alle reclamekreten zou moeten toetsen, dan heb je geen leven meer. Daarom hebben we dat werk uitbesteed. De Consumentenbond en tv-programma’s als Kassa en Radar controleren voor ons allemaal wat er waar is van reclame-uitingen.
Je zou willen dat er in de sociale sector ook van die controlerende instanties waren die systematisch nagaan of al die claims van effectiviteit wel ergens op gebaseerd zijn. Het goede nieuws is dat er de laatste jaren verschillende initiatieven zijn genomen om kennis over wat werkt te verzamelen en te toetsen. De Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) is daar een vroeg voorbeeld van. Verder heb je nog de I-database van het Centrum Gezond Leven (CGL) voor interventies op het gebied van gezondheidsbevordering. Movisie biedt al enkele jaren de Databank Effectieve Sociale Interventies aan. En sinds kort is er een databestand met interventies voor sport en beweging, van het NISB (Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen).
Gemeenschappelijk aan al die databanken is dat de interventies die erin verzameld zijn, goed zijn beschreven. Dat is ook wel een minimum vereiste. Wanneer een methode niet goed beschreven is, kun je niet zeker weten of deze op verschillende plaatsen wel op dezelfde manier wordt uitgevoerd. Zonder een goede beschrijving kun je eigenlijk niet spreken over één interventie. De databanken van Movisie en het NJi gaan een stap verder dan de andere: ze doen een uitspraak over de effectiviteit van de interventies. Daarbij baseren ze zich op de onderbouwing, op onderzoek – voor zover beschikbaar – en op ervaringen uit de praktijk. De onderbouwing is de manier waarop aannemelijk wordt gemaakt dat deze interventie bij een zekere doelgroep met een goed gekozen aanpak, een bepaald doel kan bereiken. Je moet kortom, een goed verhaal hebben dat gebaseerd is op kennis van de problematiek en van de doelgroep. Onderzoek is een andere pijler van deze databanken: echt bewijs voor de effectiviteit van een methode of interventie krijg je alleen door goed opgezet en uitgevoerd onderzoek. Maar goed onderzoek is duur en duurt lang. Daarom zijn er nog maar weinig interventies waarvan met recht gezegd kan worden dat ze bewezen effectief zijn. Ervaringen uit de praktijk tellen ook mee, met name in de databank van Movisie.
Sinds begin 2007 laten het NJi en het CGL de beoordeling van interventies over aan een verzameling onafhankelijke deskundigen: de Erkenningscommissie Interventies. Deze commissie werkt onpartijdig volgens een vast protocol en toetst de interventies die aan haar worden voorgelegd, langs een reeks vaste criteria. Inmiddels heeft de commissie al heel wat gezag opgebouwd. Het Nederlands Centrum jeugdgezondheid (NCJ), Movisie en het NISB hebben zich bij dit erkenningstraject aangesloten. Zo fungeert de commissie in feite als de consumentenbond van de sociale sector.
Gert van den Berg