Waar een goed algemeen geldend administratief en financieel kader voorafgaand aan deze enorme overheveling ontwikkeld had moeten worden, worden nu stappen in die richting gezet. Waar de professionals die de lokale teams moeten bemensen uiteraard voorafgaand aan de transitie hadden moeten worden opgeleid en bijgeschoold worden nu initiatieven in die inrichting genomen. Waar het juridisch kader van tevoren duidelijk had moeten zijn, worden nu stappen gezet om dat kader alsnog te verhelderen. Prima: beter laat dan nooit.
Daarnaast valt een ontwikkeling op die ik zou willen aanduiden als 'kleine recentralisatie': voor dit jaar zijn de contracten met de Kindertelefoon, het AKJ en Sensoor overgenomen door VWS en er is een wetsvoorstel in voorbereiding om de verantwoordelijkheid voor de functie van de hulplijnen (jeugd en volwassenen) en van het vertrouwenswerk jeugd duurzaam bij het Rijk te beleggen.
Er worden verschillende 'actielijnen' aangegeven, van betere toegang tot jeugdhulp, meer kinderen zo veel mogelijk thuis laten opgroeien en ontwikkelingskansen voor alle kinderen tot investeren in vakmanschap. Wat bij al die actietaal echter opvalt is het gebrek aan bezinning op de energie, de kosten en de sturing die de beoogde verbeteringen in werkelijkheid vereisen. Eerder deze maand constateerde de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) dat het jeugdstelsel een 'doorwrocht door professionals gedragen kwaliteitskader' ontbeert, waardoor een duidelijk, landelijk algemeen geldend kader bij gesprekken over de inkoop van jeugdhulp en de contracttering van jeugdhulpaanbieders ontbreekt. In het Actieprogramma wordt met geen woord gesproken over betere landelijke sturing.
De TAJ stelt dat alle betrokken partijen hun verwachtingen moeten bijstellen en dat de ambities van de partijen over de opbrengst te hoog zijn. In het Actieprogramma is helaas weinig te merken van deze zorgen, zoals geuit door de instantie die de afgelopen drie jaar toezicht heeft gehouden op de transitie en die ook met name met die financiële problemen is geconfronteerd. Het actieprogramma is een en al onverminderde ambitie. Dat is mooi, maar ook zorgelijk, want opnieuw wordt een enorme last gelegd op de (vaak al overbelaste) schouders van de uitvoerders.
Zo wordt wel de wisseling van hulpverleners als knelpunt genoemd, maar blijft onvermeld dat opheffen van dit knelpunt behalve scholing ook aanzienlijke financiële middelen vereist, namelijk om de meestal slecht betaalde hulpverleners vast te houden en een goed toekomstperspectief te bieden. Zo wordt gelukkig aangegeven dat gebruik van de isolatiecel zo snel mogelijk moet worden teruggebracht, maar wordt er niet bij vermeld dat dat voornemen een aanzienlijke hoeveelheid extra middelen vereist: een basisvereiste om in noodgeval niet naar de isoleer te grijpen is immers meer personeel op de groep. Zo blijft helaas onvermeld dat bijna twee derde van de 100 instellingen voor specialistische jeugdhulp de afgelopen drie jaar extra geld nodig had om overeind te kunnen blijven. Marjanne Sint, de voorzitter van de TAJ waarschuwt dat 'het risico bestaat dat het in 2019 erger wordt' en zij verwacht dat het nog 5 tot 10 jaar duurt voordat de hulpverlening op orde is. Ik mis dit besef van de zorgelijke situatie van de jeugdzorg in het Actieprogramma. Ik heb het angstige gevoel dat de verantwoordelijke bewindslieden en gemeentebestuurders denken dat 'als iedereen nu een tandje bij zet ...'
Ido Weijers