
Aanvankelijk werd het begeleiden van pleegkinderen er nog terloops bijgedaan (door bijvoorbeeld de gezinsvoogdijverenigingen). De pleegzorg wordt nu echter beschouwd als een volwaardige en waardevolle vorm van hulpverlening. Dat blijkt ook uit de rapporten die zijn verschenen om de kwaliteit en de professionalisering van de pleegzorg te verbeteren.
- Dit stuk is afkomstig uit het boek Meer diversiteit in gezinnen: verrijking of verarming? Dit boek is geschreven door Jan van der Ploeg. Hij is emeritus hoogleraar orthopedagogiek.
Pleegzorg kan men omschrijven als een vorm van hulpverlening voor jeugdigen van 0 tot 18 jaar die ten gevolge van bepaalde psychosociale problemen in het gezin, voor kortere of langere tijd in een pleeggezin worden geplaatst. De pleegouders nemen tijdelijk de opvoeding en verzorging op zich in regelmatige samenspraak met de begeleidende instantie. Pleegzorg is een vorm van jeugdhulp die onder de Jeugdwet en daarmee onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten valt. Onlangs is in de Jeugdwet vastgelegd dat de pleegzorg standaard tot 21 jaar mogelijk is.
Niet alle plaatsingen een succes
Helaas zijn niet alle plaatsingen in pleeggezinnen een succes. In Nederlandse onderzoeken is vastgesteld dat afhankelijk van de onderzochte populaties het aantal mislukkingen kan variëren van een kwart tot meer dan de helft. Op basis van de literatuurgegevens over de periode 1982-2000 berekenden Strijker & Zandberg (2001) dat gemiddeld 31% van de kinderen op de langere termijn voortijdig uitviel. Dat percentage wordt groter naarmate de pleegkinderen problematischer zijn. Zo kwamen de onderzoekers tot de bevinding dat 57% van de pleegkinderen met externaliserend probleemgedrag binnen achttien maanden voortijdig het pleeggezin had verlaten. Ook Van Oijen (2010) kwam tot de conclusie dat binnen achttien maanden van bijna 46% van de pleegkinderen het verblijf in het pleeggezin voortijdig werd beëindigd. Internationaal wordt het breakdownpercentage geschat op 25-50% (Vanderfaeillie, Van Holen & Vanschoonlandt (2012).
De oorzaak van een voortijdige beëindiging ligt meestal in de problematiek van het pleegkind waar de pleegouders geen vat op krijgen. Maar het komt ook voor dat de pleegouders zelf ernstig in gebreke blijven. Zo werd destijds vastgesteld dat bij een op de vijf pleegouders sprake was van mishandeling en dat bij een op de tien pleegouders het pleegkind seksueel was misbruikt (Scholte, 1995). In Bijlage 4 is een overzicht te vinden van factoren die geassocieerd zijn met een breakdown (Vanderfaeillie et al., 2012).
De gevolgen van een voortijdige beëindiging pakt voor alle betrokkenen negatief uit. Het pleegkind zal zich nog moeilijker hechten en heeft het gevoel te hebben gefaald. Dat kan zich uiten in wantrouwen, angst om zich te binden en agressie of afweer tegenover de omgeving. Maar ook voor de pleegouders heeft een mislukking vaak negatieve consequenties die zich kunnen uiten in verstoorde verhoudingen in het pleeggezin en een negatieve opstelling tegenover de jeugdhulpverlening.
Hoe gaat het nu verder na een breakdown?
Ongeveer de helft van de pleegkinderen gaat terug naar huis, terwijl eenvkwart van de kinderen in een ander pleeggezin wordt opgenomen. Het resterende kwart van de pleegkinderen gaat naar een (halfway) tehuis.
ONTWIKKELING
Effect
De vraag hoe effectief de pleegzorg is, valt moeilijk te beantwoorden. Er zijn weliswaar meerdere onderzoeken uitgevoerd, maar de onderzochte pleegkinderen en de bepalingen van het effect lopen uiteen. Ook Baat, Boendermaker & Pots (2009), Goemans et.al., (2020) concluderen in hun overzichtsstudies dat het moeilijk is om aan te geven wat nu precies het effect is van de pleegzorg. De algemene lijn is dat dat de verbeteringen in gedrag vooral zichtbaar zijn in meer sociale vaardigheden en een sterker aanpassingsvermogen.
Eerder stelden Scholte & Van der Ploeg (2002) alsook Strijker & Zandberg (2001) vast dat grosso modo een vijfde van de pleegkinderen vooruitgang boekt, terwijl bij eveneens een vijfde een verslechtering optreedt. Van 60% van de pleegkinderen verandert het psychosociale gedrag niet.
Bewezen
De laatste jaren wordt (te) veel het accent gelegd op het ontwikkelen van bewezen effectieve interventies. Maar met het ontwikkelen van effectief bewezen interventies weten we nog niet of dat effect ook in de praktijk wordt bereikt. Anders geformuleerd: hoe gaan kinderen het pleeggezin in en hoe komen zij eruit. Immers, een interventie kan in onderzoek wel effectief zijn gebleken, maar dat is geen garantie dat dat in de praktijk ook zo is.
Het gebrek aan eenduidige uitkomsten heeft te maken met verschillen in populatie, variabelen en onderzoeksmethoden, maar ook met het feit dat de aandacht te veel is gefocust op het ontwikkelen van bewezen effectieve interventies.
Ben je geïnteresseerd na het lezen van dit artikel en wil je meer lezen over diversiteit in gezinnen?
Lees hier meer over het boek
Bestel hier Meer diversiteit in gezinnen: verrijking of verarming