Vanuit het veld was gewaarschuwd dat de overhaaste decentralisatie inclusief vergaande bezuinigingen grote risico’s inhield voor de kwaliteit van de jeugdzorg en met name voor de instellingen die de meest complexe zorg bieden. Betrokkenen signaleerden al snel een rampzalige toename van de administratieve lasten ten koste van de menskracht in de directe professionele zorg en men constateerde dat er een ‘regievacuüm‘ ontstond. Markt en gemeenten, dat waren de twee sleutelbegrippen. Zo kon het gebeuren dat Transferium, een instelling in Heerhugowaard die de afgelopen jaren tot tevredenheid van alle betrokkenen voorzag in de opvang en zorg van jongeren met ernstige problemen in de provincie Noord-Holland, hoogstwaarschijnlijk op afzienbare termijn haar deuren zal moeten sluiten als gevolg van de uitkomst van een aanbesteding van gesloten jeugdzorg door achttien gemeenten in de regio Noord-Holland Noord. Horizon, een instelling die haar basis (en een vrijwel monopolie) heeft in Zuid-Holland en zoekt naar versterking van haar positie in het veld van zorgaanbieders, kwam op papier meer tegemoet aan de ‘inkoopwensen’ van de gemeenten, al moeten de nieuwe voorzieningen nog worden gebouwd en het personeel nog geworven en opgeleid. Net als elders in de zorg zien we hier marktwerking, prijsconcurrentie, kwaliteitsafname door vertrek van duur en ervaren personeel en een schrijnend gebrek aan collectieve verantwoordelijkheid en centrale regie. Deze beslissing in het afgelopen najaar, begin december bekrachtigd door de rechter, kan worden beschouwd als een van de dieptepunten op het gebied van de jeugdzorg in het afgelopen jaar.
Een heel ander dieptepunt kwam begin dit jaar aan het licht via het rapport van de kinderombudsman Rotterdam, Is er nog een plekje vrij? Nadat uit de eerste evaluatie van de Jeugdwet begin februari al duidelijk was geworden dat de rechtsbescherming van kinderen en ouders in de jeugdzorg nog veel te wensen over liet, liet dit rapport zien dat er op een specifiek punt, namelijk met de toepassing van drang in de jeugdhulpverlening, in Rotterdam elementaire grenzen werden overschreden. Zo hadden er zogenaamde ‘vrijwillige uithuisplaatsingen’ plaatsgevonden en waren er door wijkteams contactverboden met kinderen aan de ouders opgelegd, beide zonder enige juridische basis.
In zekere zin komen deze beide dieptepunten bij elkaar in het gegeven dat de afgelopen jaren geheel in strijd met het uitgangspunt van de Jeugdwet steeds meer jongeren in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp verbleven. Extra verontrustend is dat dit steeds vaker blijkt te gebeuren in het kader van een zogenaamde ‘vrijwillige uithuisplaatsing’, dus zonder dat er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel. Dat geldt inmiddels voor een kwart van de gesloten plaatsingen. Tot overmaat van ramp blijkt in de gesloten jeugdzorg ook nog eens op grote schaal gebruik te worden gemaakt van de isoleercel, zonder dat hier enige vorm van onafhankelijk toezicht bestaat.
Gelukkig kunnen er over het afgelopen jaar echter ook een aantal positieve ontwikkelingen worden vermeld, al zijn die wel van een iets andere orde. Die betreffen namelijk vooral initiatieven en personen die tegen de stroom inroeien, wijzen op misstanden en pleiten voor verbetering, zoals het zojuist genoemde rapport van de kinderombudsman Rotterdam. Zo is het vermeldenswaard dat kinderarts en hoogleraar sociale kindergeneeskunde Elise van de Putte in november nog eens met harde cijfers de misstanden aantoonde waartoe de huidige screening op kindermishandeling bij eerste hulp en huisartsen leidt. Van 55.000 gescreende kinderen werden 9 kinderen gemeld bij Veilig Thuis; in 100 gevallen gaf de test ten onrechte aanleiding tot de verdenking van kindermishandeling; en van die 55.000 kinderen kwamen later alsnog bijna 500 terecht bij Veilig Thuis. Van de Putte onderstreepte dat het hoog tijd is om te stoppen met het hanteren van deze checklist en artsen te verplichten tot het voeren van een open gesprek met de ouder bij confrontatie met letsel dat gefundeerde vragen oproept.
Een ander positief voorbeeld betreft een voorstel van jeugdadvocaat Reinier Feiner voor die gevallen dat het systeem van jeugdbescherming vastloopt en kwetsbare kinderen die dringend specialistische jeugdhulp nodig hebben daarvan verstoken blijven. Hij stelt voor dat de kinderrechter in zo’n geval van collectieve handelingsverlegenheid een bijzondere curator aanwijst. Die kan hij de opdracht meegeven om in het belang van het kind eventueel middels een kort geding tegen de gecertificeerde instelling of de gemeente te vorderen dat binnen een bepaalde termijn noodzakelijk geachte jeugdhulp wordt geleverd op straffe van een dwangsom.
Ik sluit dit kleine overzicht graag af met een fraai en hoopgevend voorbeeld uit de rechtspraak. Het gaat om een meisje van 14 dat lijdt aan stemmingswisselingen en depressieve buien en dat zichzelf beschadigt, op haar vierde uit huis geplaatst en de afgelopen tien jaar van hot naar her doorgeschoven. In het laatste gezinshuis gaat het steeds beter, maar een paar keer gaat het toch behoorlijk mis. Tegen de wens van de moeder van het gezinshuis plaatst de GI, die optreedt als haar voogd, haar daarop in een gesloten instelling en vervolgens weer door naar een volgende gesloten instelling, in beide gevallen zonder enige vorm van behandeling met slechts 24-uurstoezicht, waarna de kinderrechter op verzoek van de GI tegen de wens van de gezinshuismoeder de machtiging gesloten jeugdhulp nog eens met een half jaar verlengt. Gesteund door haar gezinshuismoeder gaat het meisje hiertegen in beroep. Daarop beslist het hof Arnhem-Leeuwarden dat de gesloten plaatsing meteen moet worden beëindigd gezien het ingrijpende vrijheidsbenemende karakter van de gesloten setting, het gebrek aan adequate begeleiding en het belang van geborgenheid voor het kind.
31 december 2018
Bron: Pedagogiek.nu