Sozio 1 (februari 2015)
Op 1 januari zijn de veelbesproken decentralisaties rond jeugdzorg, wmo en participatie ingevoerd. De gemeente Leeuwarden heeft zich zo goed mogelijk voorbereid op wat komen gaat. Negen sociale wijkteams waaronder een jeugd- en gezinsteam en een dorpenteam vormen de centrale toegang tot de basisondersteuning in de stad en omliggende dorpen. Dat het anders moet, dat is een feit, dat het anders kan, daarin moeten gemeenten in Nederland zich nu in bewijzen.
Ik werkte zeven jaar geleden als sociaal werker in het Frontlijnteam in de wijk Heechterp-Schieringen. Ik kwam daar in aanraking met veel problemen. Eén verhaal staat me nog goed bij.
Het gezin woonde vierhoog, in een flat zonder lift. De man had een hernia, zat thuis en moest iedere dag vier tot vijf keer al die trappen op en af. Zijn vrouw werkte. Het gezin had twee kleine kinderen en zat diep in de financiële problemen. Ik kwam met ze in contact door de huurachterstand die ze hadden opgelopen. Zoals het nu ging kon het niet langer. Meneer had ontzettend veel pijn door zijn hernia. Door zijn lichamelijke gezondheid was hij zijn baan kwijtgeraakt. Het ging van kwaad naar erger. Voor mij was het duidelijk. Ik had korte lijnen bij de MO-Zaak. Ze wilden langskomen om te kijken of het gezin in aanmerking kwam voor een Wmo-‘urgentiewoning’. Waarom langskomen? Het verhaal kon ik toch zelf ook prima vertellen. Waarom zouden deze mensen nogmaals hun hele levens verhaal moeten vertellen als het ook eenvoudiger en efficiënter kan? Ik belde met mijn contactpersoon bij de MO-Zaak. Samen met het gezin en met mijn contact persoon aan de andere kant van de lijn hebben we alle bewijsstukken boven tafel gehaald die nodig waren. De consulent toetste de aanvraag en verwerkte deze. De urgentiewoning werd toegekend.
Deze zaak toonde aan dat het anders kon. Niet voor ieder wissewasje iemand laten invliegen. Maar integraal werken. Kennis en expertise zelf in huis halen en vooral korte lijnen behouden.
De sociale wijkteams in Leeuwarden bestaan uit generalisten met kennis en expertise op alle leefgebieden. Door de bezuinigingen en de grote hoeveelheid taken die op ons afkomen wordt veelal geroepen: ‘Kunnen ze het wel aan?’ Natuurlijk kunnen we het wel aan! Maar we moeten wel de ruimte krijgen. Dat is de voorwaarde om deze kanteling te kunnen maken.
De drie decentralisaties voelen misschien wel als een grote bezuinigingsslag en voor een groot deel is dat het gewoon ook. Maar uiteindelijk is dit zoals we het zelf gewild hebben.
Waar ik wel bang voor ben is dat de bezuinigingsslag nu te veel verward wordt met het vormen van de sociale wijkteams. Daar moet minder op gefocust worden. Wil je als gemeenten bezuinigen? Durf dan ook te investeren in een efficiënte manier van werken. Kijk kritisch naar wat er moet gebeuren. Wil je op een laagdrempelige manier hulp en ondersteuning aanbieden in de wijk, wil je de leefbaarheid vergroten, het netwerk inzetten van bewoners? Wil je dat bewoners meer verantwoordelijkheid nemen over hun eigen leven én dat van een ander? Bezuinig dan niet op de mensen die daarvoor moeten zorgen. In Leeuwarden zijn onze sociaal werkers generalisten met kennis van de wijk. Stuk voor stuk mensen die achter de aanpak staan. Die het werk kunnen uitvoeren. Daar ben ik van overtuigd.
Sozio 2 (april 2015)
Het is een jaar geleden dat het sociaal wijkteam waarvan ik teamleider ben van start ging in de gemeente leeuwarden. Onze Friese hoofdstad komt vaak naar voren als een stad die voorop loopt in het gekanteld werken. Dat is iets waar we trots op zijn, maar ik besef ook dat het een keerzijde heeft. Vol verwachting wordt er naar ons gekeken door professionals, bewoners en de lokale politiek.
Wij werken vanuit de leefwereld van de bewoner, werken in zijn of haar wijk en vanuit zijn of haar vraag. Het is in de praktijk soms nog best lastig om zo te werken. Hoe vaak vallen we niet terug in onze oude werkwijze en denkpatronen? De kanteling, de transformatie, is niet van het ene op het andere moment ingebed. En dat geeft wel wat spanning. Wordt van ons niet verlangd dat we de werkwijze al volledig onder de knie hebben? Terwijl ook wij nog van tijd tot tijd terugvallen in de voor ons ‘vertrouwde aanpak’, de manier waarop we het voorheen deden?
Neem het werkplan voor het nieuwe jaar, dat we onlangs hebben gemaakt. Daarmee breng je richting en structuur aan in het werk. Het team weet waar het aan toe is en na een jaar kunnen we precies zien of we onze plannen gerealiseerd hebben. Om het werkplan te maken, hebben we de wijk geanalyseerd, want om écht te doen wat nodig is, is het zaak dat je de wijk waarin je werkzaam bent goed leert kennen. Wie wonen er? Wat is er gaande? Hoe zijn de onderlinge relaties? Door in gesprek te gaan met bewoners, wijkpanels en wijkverenigingen hebben we een inventarisatie gemaakt, een ‘foto van de wijk’. Deze analyse was de basis van ons wijkplan.
Toch heb ik mijn twijfels over ons plan. Laten we ons als team niet te veel leiden door een plan dat uitgevoerd ‘moet’ worden? Nemen we de touwtjes niet weer te veel in eigen handen? Vraagt de wijk wel om een wijkplan? Zijn wijken wel geïnteresseerd in een planmatige aanpak? Dat hebben we de wijk niet eerst gevraagd. Nee, wij hebben volgens onze professionele mores geredeneerd: je werkt volgens een plan en anders werk je niet. Dan doe je maar wat. Maar misschien denkt de wijk wel: doe elke dag maar wat er op jullie pad komt: dan doe je elke dag wat nodig is en gebeurt dat waar behoefte aan is.
Echt vraaggericht werken vraagt van ons dat we in het diepe springen. Dat we plannen loslaten. Dat we tijd en energie reserveren voor momenten dat het nodig is. En juist tijd is een factor die ons in veel van onze werkzaamheden tegenwerkt. Van oudsher zijn wij en onze omgeving gericht op snelle resultaten. Maar worden we niet te veel beoordeeld op de ‘quick wins’ in plaats van op de resultaten op lange termijn? En stel dat we radicaal het proces van de bewoners volgen, wat zal dan het resultaat zijn?
Tijd voor herbezinning over ons wijkplan.
Sozio 3 (juni 2015)
Ik ben alweer flink wat jaren werkzaam binnen het sociaal domein. Eerder werkte ik bij Fier Fryslân, een expertise- en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Daar kregen we via Jeugdzorg vaak plannen van aanpak binnen die zich kenmerkten door enorme lappen tekst met daarin zeer correct omschreven doelen waarvan ik me afvroeg wie ze had bedacht. We gaven onze eigen draai aan de plannen. Communicatie verliep veelal via het papier en de casemanager of voogd sprak ik nauwelijks. Ik had ook regelmatig te maken met crisissituaties. Dat zorgde voor een enorme dynamiek in mijn werk.
Dynamiek, dat is wat ik wel een beetje miste in mijn huidige baan als sociaal werker binnen het Frontlijnteam, zoals ons wijkteam heet. Bij Fier Fryslân had ik als specialist meer verantwoordelijkheden en kreeg ik meer ruimte om actie te ondernemen. Tot 1 januari 2015 werkte ik bij het Frontlijnteam voor mijn gevoel meer op afstand en had ik niet het gevoel dat we voldoende invloed konden uitoefenen op het proces.
Dankzij de decentralisaties is het werk binnen het wijkteam echter weer een stuk dynamischer geworden. We zijn meer bezig met de inhoud en hebben veel meer verantwoordelijkheden. Het plan van aanpak stellen we tegenwoordig samen met de bewoner en het gezin op. Ontbreekt aanvullende, specialistische expertise, dan wordt ondersteuning ingevlogen. Dat betekent echter niet dat de sociaal werker zich inhoudelijk gaat bezighouden met de specialisatie van de professional. Maar de sociaal werker wil wel terugkoppeling en zorgt dat alle betrokken partijen, het gezin en de hulp op elkaar afgestemd blijven. Hij of zij behoudt de regie in het proces.
Deze nieuwe werkwijze zorgt er ook voor dat we samen nog op zoek zijn naar wie voor welk stukje verantwoordelijk is. En dat is best spannend, vooral in het geval van Jeugdzorg. Sinds 1 januari is het wijkteam verantwoordelijk voor het ‘vrijwillige’ deel. Ouders ondersteunen onze plannen en acties. Gebeurt dat niet, dan wordt Het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid betrokken. In Friesland kunnen we als team zelfs een verzoek tot onderzoek doen aan de Raad voor Kinderbescherming.
Laat ik dit alles illustreren aan de hand van het voorbeeld van sociaal werker A. Zij kwam al langere tijd thuis bij een gezin vanwege huiselijk geweld. De moeder koos niet voor de veiligheid van haar kinderen, maar voor haar partner, die veelal onder invloed was van verdovende middelen. Veilig Thuis, het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling, was zijdelings betrokken. Na enkele afspraken in korte tijd te hebben overschreden, was de maat vol. A. besloot advies in te winnen bij de Raad voor Kinderbescherming. Die besloot tot een voorlopige ondertoezichtstelling van de kinderen.
Het was best een pittig proces voor de sociaal werker. Het omgaan met nieuwe verantwoordelijkheden, regie houden over de situatie (zoals dat past binnen onze nieuwe werkwijze), het zoeken naar ‘wie doet nu wat’: het was niet niks. En je wilt niet dat het fout gaat, want de veiligheid van het kind staat altijd centraal. Als teamleider ondersteunde ik A. in haar manier van handelen en door te bevestigen dat ze het goed deed. Ik kreeg weer die kick van vroeger! Onze inzet kan het verschil maken voor een kind – en daar doen we het voor. Want kinderen hebben de toekomst.
Dankzij de decentralisaties heb ik niet langer het gevoel dat ik op afstand zit. We hebben invloed en mogen deze uitoefenen. We geven vorm aan een nieuwe werkwijze, kunnen ‘sneller schakelen’ en ervaren kortere lijnen met een Raad voor Kinderbescherming. Dan zit ik ’s avonds op de bank met een glas wijn en dat zit ik blij te zijn met de decentralisaties. Het vraagt meer verantwoordelijkheid, maar we kunnen nu doen wat nodig is.
Sozio 4 (september 2015)
Een mailtje van Cor
Toen ik laatst mijn mailbox opende, trof een email aan van cor, een van mijn contactpersonen binnen een vrijwilligersorganisatie waarmee we nauw samenwerken op het gebied van schuldhulpverlening. cor vroeg mij of wij het hier in de gemeente Leeuwarden beter deden. Beter dan de gemeentes die strenge uitsluitgronden hanteren bij de aanvraag om schuldhulpverlening. cor schreef me dit omdat hij een artikel met de naam ‘Boete voor gemeente die mensen uit schuldhulp weert’ had gelezen. Daarin luidt advocate erica Schruer de noodklok over de erbarmelijke omstandigheden van schuldenaren nadat hun aanvraag schuldhulpverlening was afgewezen.
Leeuwarden is een van de armste steden van Nederland. er zijn veel bewoners die financiële problemen hebben. in Leeuwarden biedt de gemeente iedereen schuldhulpverlening en wordt niemand bij voorbaat uitgesloten. erica Schruer ziet een groot risico in het feit dat de eerste aanpak van schuldhulpverlening bij het sociaal wijkteam terechtkomt. een bezorgd en in mijn ogen terecht signaal. Maar het is natuurlijk ook maar net hoe je deze taak inricht. Sinds vorig jaar kunnen inwoners van Leeuwarden terecht bij het wijkteam. Ze maken nu niet eerst meer de stap naar de Kredietbank. De ervaring leert namelijk dat er nooit alleen maar financiële problemen zijn. Hebben bewoners financiële problemen, dan kunnen ze terecht bij het wijkteam. extra expertise op dit gebied is aanwezig doordat een specialist van de Kredietbank deel uitmaakt van elk wijkteam. aanvullende kennis en ervaring zijn dus altijd voorhanden. De lijnen zijn kort.
De sociaal werker van het wijkteam gaat eerst in gesprek met de bewoner en maakt een brede schets van de situatie. op basis daarvan wordt een plan gemaakt, waarin niet alleen de schuldenproblematiek centraal staat, maar ook de onderliggende waarden van de persoon om uit de schulden te komen. na afronding van dit deel, dat doorgaans drie tot vijf gesprekken duurt, werkt de specialist van de Kredietbank samen met de cliënt het plan het plan verder uit. De sociaal werker blijft nauw betrokken en bewaakt alle domeinen, ondersteunt, coacht en evalueert met de bewoner. Voorwaarden zijn dat een schuldenpakket regelbaar moet zijn en dat de bewoner in staat is het minnelijk schuldregelingstraject te doorlopen. anders bestaat het risico dat mensen uitvallen tijdens een schuldregeling of na de schuldregeling weer in de schulden belanden.
Het toverwoord is ‘vroegtijdig signaleren’. ook Erica Schruer ziet hierin de oplossing. inmiddels werken we sinds een jaar met het convenant ‘financieel fit’. Het doel is om eerder in beeld te krijgen welke bewoners snel hulp en ondersteuning moeten krijgen voordat ze compleet onder water verdwijnen. Binnen het convenant zijn samenwerkingsafspraken gemaakt met Vitens, de friesland Zorgverzekeraar, twee woningcorporaties (Woonfriesland, Elkien) en energieleverancier essent. in de maanden april tot en met juli 2015 kregen de wijkteams 320 meldingen van deze instanties. Daar zijn we op af gegaan. Dat heeft geresulteerd in het voorkomen van 92 gevallen van bijvoorbeeld afsluiting van water en elektra, ontruiming van de woning of royering van de aanvullende ziekenfondsverzekering of boete op de premie.
‘Beste Cor, we zijn goed op weg, maar het kan nog beter. ik pleit ervoor dat we de komende tijd gebruiken om te blijven investeren in de kennis en ontwikkeling van de teams én vrijwilligers op dit gebied. Zo kunnen we in de toekomst hopelijk nog sneller signaleren en voorkomen we dat mensen bij ons terecht komen voor schuldhulpverlening. als we dat weten te realiseren, dan is ons werk geslaagd.’