Op deze vragen (en nog veel meer) willen mijn collega’s bij het Nederlands Jeugdinstituut, het Centrum Gezond Leven en het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid graag een goed onderbouwd antwoord. (En ikzelf natuurlijk ook.) Sinds vorig jaar hebben Movisie en het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen zich bij deze organisaties aangesloten. Samen willen zij werken aan het verbeteren van interventies op een breed terrein en aan het uitdragen van informatie over effectiviteit en interventies.
Aanpak
Dat is allemaal mooi, maar voor mensen in de praktijk is het niet zo belangrijk om een overzicht van alle effectieve interventies te hebben. En het is niet hun grootste zorg op welke manier die effectiviteit onderzocht is. Zij willen in de eerste plaats weten wat ze hier en nu moeten doen, bij de persoon of het gezin waar zij direct mee te maken hebben.
Dat lijkt een goede taakverdeling: de kennisinstituten zoeken uit wat het beste werkt bij bepaalde problemen en de uitvoerders brengen dat dan in praktijk. Maar zo simpel is het niet. Een aanpak kan theoretisch wel goed in elkaar zitten, maar om te bepalen of die echt werkt, heb je informatie uit de praktijk nodig. In de eerste plaats moet je weten welke resultaten je ermee boekt. Ook al is een interventie eerst uitgeprobeerd in een onderzoek, dan nog is het niet zeker of je er in de dagelijkse praktijk een vergelijkbaar resultaat mee bereikt. Verder is het belangrijk om te kijken of de betreffende aanpak wel goed uitvoerbaar is. Ook al ziet een interventie er op papier prachtig uit, je hebt er pas iets aan wanneer je er in het dagelijks werk goed mee uit de voeten kunt.
Kennis en ervaring
Om een effectieve interventie te ontwikkelen, of om een bestaande interventie meer effectief te maken, heb je ze allebei nodig: de theoretische kennis én de praktijkervaringen. Wat in de studeerkamer wordt uitgedokterd, heeft pas bestaansrecht als het de toets van de uitvoering heeft doorstaan. En dat is niet een kwestie van eerst het een en dan het ander: om ervoor te zorgen dat je een goed uitvoerbare interventie krijgt die ook nog effectief is, kunnen theorie en praktijk niet zonder elkaar. In een doorlopend gesprek corrigeren zij elkaar. De bestaande kennis confronteer je met ervaringen in de uitvoering en bij de dagelijkse praktijk blijf je vragen stellen en verbeteringen suggereren. Dat leidt niet alleen tot nieuwe, goed gefundeerde inzichten in de aard en werking van risico’s en problemen; het levert ook methodieken en aanpakken op die beter werken.
Voor beroepskrachten in de praktijk, ook voor maatschappelijk werkers, betekent dit dat zij zelf ook een soort onderzoekers worden. Hun eigen manier van werken wordt onderwerp van onderzoek. Niet omwille van de wetenschap, maar om dit eigen werk te verbeteren. Dat begint met het systematisch bijhouden van wat je precies doet bij bepaalde cliënten en van wat je daarmee bereikt. En verder: in gesprek gaan met anderen over die manier van werken: met cliënten over de doelen die je wilt bereiken, met collega’s en anderen over de grote lijnen en de kleine details van de aanpak, en met onderzoekers over de mogelijkheden om nog betere resultaten te boeken. Dat is niet altijd makkelijk, maar het helpt wel bij het verbeteren van je werk.
Gert van den Berg
Dit is de vierde bijdrage uit een serie met nieuws over effectieve interventies.
Gert van den Berg werkt bij het Nederlands Jeugdinstituut, onder andere aan de Databank Effectieve Jeugdinterventies. E-mail: g.vandenberg@nji.nl