Als je wees op het feit dat in Denemarken – vaak genoemd als ‘voorbeeldland’ – de decentralisatie onder aanmerkelijk gunstiger omstandigheden en uiteindelijk met enorm veel extra geld werd uitgevoerd, dan werd er steevast op gewezen dat er door de nieuwe aanpak veel minder geld voor dure zorg nodig zou zijn. Echt, alles zou juist beter worden. De hulp zou dichter bij de burgers worden georganiseerd, problemen zouden sneller worden gesignaleerd en er zou sneller en doeltreffend worden ingegrepen.
Inmiddels is zonneklaar dat de jeugdzorg sinds 2015 in een ernstige crisis terecht is gekomen, een crisis die gezien het hoge peil van de jeugdzorg in ons land volstrekt vermijdbaar was geweest. De wachttijden zijn in korte tijd onaanvaardbaar opgelopen. Kinderen en ouders krijgen vaak hulp die niet helpt. Gedragskundigen, psychiaters en andere professionals verlaten en masse het terrein van de jeugdzorg. Zorginstellingen zijn niet in staat de meest ervaren en deskundige krachten vast te houden, ze zien zich geconfronteerd met aanbestedingsprocedures die hun mogelijkheden ernstig beperken en gaan gebukt onder een sterk toegenomen financiële administratie. Ze zien zich genoodzaakt in toenemende mate met beginners, tijdelijke krachten en stagiaires te werken.
Een jaar geleden sprak hoogleraar jeugdpsychiatrie, Manon Hillegers, van een ‘doodssteek voor een generatie’. In maart vorig jaar schreven 500 jeugdrechtadvocaten een brandbrief aan het ministerie. Zij signaleerden dat veel te veel minderjarige cliënten onnodig lang in een gesloten instelling verblijven, omdat er te weinig alternatieve hulpvormen beschikbaar zijn. Tijdens de evaluatie van de Jeugdwet in de Tweede Kamer in april vorig jaar maakten ouders, vertegenwoordigers van instellingen, jeugdpsychiaters en andere professionals duidelijk dat het niet gaat om knelpunten en kinderziektes die in de loop der tijd overwonnen kunnen worden, maar om structurele tekortkomingen in het nieuwe stelsel. In september demonstreerden ruim 3000 jeugdzorgmedewerkers in Den Haag. Zij verlangden minder bureaucratie, een einde aan de ‘aanbestedingwaanzin’ en een budget van 750 miljoen extra: het terugdraaien van de 450 miljoen aan bezuinigingen plus 300 miljoen om de sterke toename van de vraag naar jeugdzorg aan te kunnen. Daar droeg de 20-jarige Jason Bhugwandass een gedicht voor en vorige maand liet hij opnieuw van zich horen in een indrukwekkend relaas over zijn ervaringen in de gesloten jeugdzorg. Ik kan iedereen aanraden om zijn verhaal te lezen, om een goed beeld te krijgen van wat jongeren doormaken die met zichzelf en/ of hun omgeving in de knoop liggen en in een daarvoor nauwelijks soelaas biedende JeugdzorgPlus-instelling terecht komen. Zoals Peer van der Helm, onderzoeker op dit gebied aan de Hogeschool Leiden, concludeert moet het klimaat in deze instellingen fundamenteel veranderen.
Vandaag, 7 maart, promoveerde Maria de Jong-de Kruijf op dit onderwerp. Jaarlijks worden in ons land, haaks op het overheidsstreven om kinderen met problemen zo veel mogelijk op te vangen in pleeggezinnen of gezinshuizen, steeds meer jongeren in een gesloten instelling geplaatst. De Jong-de Kruijf concludeert, dat gesloten plaatsing vooral wordt opgelegd vanwege een gebrek aan passende alternatieven in de kinderen en jeugdpsychiatrie, gespecialiseerde pleegzorg en andere vormen van jeugdbescherming en jeugdhulp. Om hier verbetering in te brengen zou er de komende jaren veel moeten worden geïnvesteerd en zouden er realistische alternatieven moeten worden ontwikkeld, waarbij de problematiek van de jongeren werkelijk centraal komt te staan.
In dezelfde lijn doet Hans du Prie, jarenlang bestuurder van Horizon, een van de grote aanbieders van vooral residentiële jeugdzorg, vandaag een aantal pittige uitspraken in de NRC: ‘Onder de radar is er sprake van schrale armoe. We hebben een dodelijk systeem gebouwd. Zonder fundamentele veranderingen is het over een jaar nog veel erger. Dan voorspel ik grote ongelukken.’ Du Prie is nu bestuurder bij een samenwerking tussen vier aanbieders van jeugdzorg en speciaal onderwijs die alternatieven proberen te vinden voor wat zij ervaren als de ‘wederzijdse gijzeling van gemeenten en zorgaanbieders.’ ‘Zorgaanbieders moeten zichzelf bevrijden (…). Maar dat kan alleen als we die 15 procent terugkrijgen. (…) Aanbieders en gemeenten moeten stoppen met dat denken in percelen. Dus als je een klant ontmoet, moet je niet gaan doorverwijzen. (…) We moeten ouders veel meer verantwoordelijk maken, niet met de dreiging dat we anders hun kinderen afpakken, maar met de verzekering dat ze betrokken blijven en dat wij ze daarbij zullen helpen.’
Ondanks alle inspanningen op de werkvloer is er de afgelopen jaren veel verloren gegaan in de jeugdzorg. En het zal heel veel inspanning op meerdere niveau’s kosten om de zaak alsnog ten goede te keren. De hamvraag is nu of het, naar aanleiding van al deze signalen, na de demonstraties, brieven en toenemende aandacht in de media, eindelijk doordringt tot de gemeentebestuurders en vooral tot Den Haag, dat de jeugdzorg werkelijk in crisis verkeert, dat er echt veel geld bij moet en dat het roer helemaal om moet.
Ido Weijers
(Ontleend aan www.blog.pedagogiek.nu)